Hoe worden we ondersteund?
Om te werken aan onze ambities en ons te kunnen focussen op de kerntaken (het bieden van de juiste zorg aan patiënten), wordt Fivoor ondersteund door verschillende afdelingen.
Wier heeft door de jaren heen een traditie op gebouwd van menswaardige zorg, gebaseerd op respect voor de eigenheid van iedere cliënt, op gelijkwaardigheid in het contact en op het zoeken naar kansen en mogelijkheden voor verandering en ontwikkeling van de individuele cliënt. Het competentiemodel sluit goed aan bij visie en manier van werken binnen Wier. Het helpt ons om (nog) meer methodisch te werken, binnen alle disciplines, vanuit een gemeenschappelijke taal en met de gezamenlijke gerichtheid op mogelijkheden en ontwikkeling van onze cliënten.
Werken in een klinische setting als Wier vraagt van medewerkers de focus op het gedrag van cliënten, op het waaróm van dat gedrag en vooral ook op de persoon áchter het gedrag. In de dagelijkse werkelijkheid komen we met grote regelmaat in aanraking met probleemgedrag en proberen we dat met elkaar zo goed mogelijk in banen te leiden. De uitdaging daarbij is om ons niet te laten overspoelen door het probleemgedrag en de hectiek die dat gedrag in een leefgroep met zich meebrengt. Aandacht voor positief gedrag en ontwikkelingskansen kan dan gemakkelijk naar achteren verschuiven.
Het competentiemodel is begin jaren ’80 ontwikkeld voor begeleiding en behandeling van delinquente adolescenten. De nadruk in dit model ligt op het aanleren van vaardigheden – onder het motto ‘niet afleren maar aanleren’. Competentievergroting blijkt een motiverende benadering: het is immers fijner om op mogelijkheden te worden aangesproken dan op problemen. Versterken van (mogelijke) krachten is fijner dan het moeten afleren van ‘verkeerd’ gedrag, waar een cliënt misschien wel jaren op heeft moeten leunen om zich staande te houden in een (te) moeilijke en onveilige omgeving.
Competent zijn betekent dat je over voldoende vaardigheden beschikt om de ontwikkelingstaken te kunnen uitvoeren waar je je voor gesteld ziet vanuit de levensfase waarin je je bevindt.
Ontwikkelingstaken worden bepaald door veranderingen die op biologisch, psychisch en sociaal gebied plaatsvinden bij het vorderen van de leeftijd. Bij kinderen zien we dat duidelijk: naarmate ze ouder worden, ontwikkelt hun lichaam zich steeds verder, neemt hun denkvermogen toe en komen ze op plekken waar ze op jongere leeftijd niet kwamen. Deze veranderingen bieden kansen en vragen om nieuw gedrag, dat merkt een jongere zelf, maar dat maakt ook zijn omgeving hem duidelijk. Aan een adolescent worden immers andere verwachtingen gesteld dan aan een kind in groep 6 van de basisschool.
Het op een passende manier kunnen vervullen van de ontwikkelingstaken die kenmerkend zijn voor een bepaalde leeftijd wordt als een voorwaarde gezien voor een goed verloop van de latere ontwikkeling. Als een kind / jongere er in slaagt om zich vaardigheden eigen te maken om de actuele ontwikkelingstaken te volbrengen, is hij beter voorbereid op de volgende levensfasen. Kinderen die op de basisschoolleeftijd bijvoorbeeld leren om vriendjes te maken, gaan tijdens de adolescentie makkelijker vriendschappen en relaties aan dan jongeren die op de basisschool een geïsoleerde positie innamen.
Factoren die de competentie negatief beïnvloeden zijn stressoren, psychische stoornissen en verstandelijke beperkingen. Lees hieronder meer over deze factoren
Stressoren hebben een negatieve invloed op de balans van ontwikkelingstaken en vaardigheden. Het zijn invloeden waaraan we ons niet of moeilijk kunnen onttrekken en die ons belemmeren in ons functioneren. Voorbeelden zijn: een verkeersongeluk krijgen, ziekte of dood van een geliefd persoon, in de schulden raken, (gevolgen van) seksueel geweld, etc. Door deze stressvolle gebeurtenissen worden de ontwikkelingstaken waar we ons voor gesteld zien, extra zwaar. De balans raakt uit evenwicht. Dit gebeurt doorgaans niet bij de aanwezigheid van één of een beperkt aantal stressoren, maar wel als er sprake is van een opeenhoping van meerdere stressoren. Dan kan een situatie ontstaan waarin we de gestelde taken van die fase in ons leven niet meer aan kunnen.
Psychische stoornissen brengen met zich mee dat iemand te maken heeft met bijv. angst, pijn of verdriet (bij zichzelf en/of vanuit de omgeving), minder goed kan functioneren of zelfs het risico loopt om in aanraking te komen met leiden, de dood of vrijheidsverlies. Een psychische stoornis is vrijwel altijd van invloed op het vaardigheidsniveau van de persoon en daarmee dus ook op de competentie-balans. Zo zal een hyperactief kind op de basisschool moeite hebben met het volgen van onderwijs (taak) en daardoor minder gemakkelijk vaardigheden ontwikkelen. Een depressieve adolescent zal niet snel vrijetijdsactiviteiten opzoeken of nieuwe contacten leggen. De balans raakt uit evenwicht, niet door te zware ontwikkelingstaken maar door te weinig vaardigheden.
Een verstandelijke beperking brengt niet alleen een lager IQ (intellectueel functioneren) met zich mee, maar ook beperkingen in het sociale verkeer en in het leven van alledag. Iemand met een verstandelijke beperking heeft moeite om zich kennis en vaardigheden eigen te maken. Tegelijkertijd kost het hem ook moeite om te generaliseren, om datgene wat hij in de ene situatie geleerd heeft toe te passen in andere situaties. Kenmerkend is dat een verstandelijke beperking chronisch is. Er zijn verschillende gradaties van ernst: licht, matig en ernstig beperkt.
Kijkend naar onze Wier-cliënten, waarbij gemiddeld genomen sprake is van een licht verstandelijke beperking, zien we dat de term ‘licht beperkt’ behoorlijk misleidend kan zijn. De beperkingen zijn op zich lang niet altijd groot, maar de combinatie van de beperkingen in het begrijpen van de wereld, in het vermogen om passend kunnen handelen in sociale situaties en in de praktische doe- en zelfredzaamheidsvaardigen kunnen toch echt grote gevolgen hebben voor het dagelijks functioneren. Daar komt bij dat de beperking vaak niet zichtbaar is: uiterlijk is er vaak niets te zien en ook het taalgebruik en de sociale omgang lijken vaak in eerste instantie normaal. Als de omgeving de beperkingen – en daarmee de minder ontwikkelde vaardigheden – niet opmerkt, leidt dit gemakkelijk tot overvraging (zwaardere taken).
Protectieve factoren zijn persoonlijke eigenschappen én omstandigheden die de ontwikkeling van cliënten kunnen bevorderen en hen kunnen beschermen tegen de risico’s vanuit de mogelijke stressoren, de gevolgen van psychische stoornissen en/of een eventuele verstandelijke beperking. We maken onderscheid tussen protectieve omgevingsfactoren en protectieve persoonlijke eigenschappen. Voorbeelden van het eerste zijn: de beschikbaarheid van een volwassene die ondersteuning kan bieden, zoals een hulpverlener, een goede buur of kennis, een steunend familielid, de coach van de voetbal, een steunende leerkracht op school, lidmaatschap van een club, etc. Voorbeelden van beschermende persoonlijke eigenschappen zijn: intelligentie, opgewekt temperament, positief zelfbeeld, gericht op eigen autonomie.
Rechts in de weegschaal staan:
Links in de weegschaal staan: